Een land dat oorlog voert tegen een ander land ervaart die oorlog subjectief vaak als een strijd van het goede tegen het kwade. Dit was bijvoorbeeld het geval in de tweede wereldoorlog, toen de geallieerden streden tegen de asmogendheden en deze zagen als in de greep van het absolute kwaad. Deze visie leek aan het eind van de oorlog nog bevestigd te worden door de ontdekking van de macabere vernietigingskampen. Een literair voorbeeld van een dergelijk rijk dat in de greep is gekomen van het absoluut kwade is het land Mordor in het boek “In de ban van de ring” van J.R.R. Tolkien. En een literair voorbeeld van hoe hetzelfde kan gebeuren bij een individueel mens is te vinden in de science-fiction roman “Reis naar Venus” van C.S. Lewis. Hierin strijdt de (goede) hoofdpersoon Ransom met de totaal slechte “niet-mens” Weston en de aanvankelijk geestelijke strijd mondt tenslotte uit in een puur lichamelijk gevecht:
XXX “De kracht om te haten, tevoren nimmer gevoeld zonder een gevoel van schuld, doortintelde Ransoms armen en benen. Wat voor hem stond scheen niet langer een schepsel met een verdorven wil te zijn. Het was het verderf zelf. Dit vervulde hem niet met afschuw, maar met een soort vreugde. Zijn armen schenen zich sneller te bewegen dan zijn gedachten. Zijn handen leerden hem verschrikkelijke dingen. Hij voelde de ribben van het schepsel breken, hij hoorde zijn kaakbeen kraken. Het gehele wezen scheen onder zijn slagen te knappen en te splijten.”
XXXBeide boeken werden geschreven tijdens de tweede wereldoorlog en waren geïnspireerd op de strijd tegen het nationaalsocialisme en het fascisme. Ze liggen in de sfeer van de mythe en stellen een dergelijke strijd voor als een strijd tegen het absolute kwaad. In werkelijkheid is het echter zeer de vraag of het absoluut kwade wel bestaat of wel ooit heeft bestaan. In iedere samenleving, hoe verdorven misschien ook, is wel wat goeds aanwezig. Er moet altijd een zekere mate van solidariteit aanwezig zijn en een zekere mate van zorg van de ouders voor de kinderen, anders zou die samenleving eenvoudig niet bestaan. Het absoluut kwade is een theoretische constructie. Maar in tijd van oorlog vallen wij graag terug op een dergelijke mythische voorstelling van zaken. In de hitte van de strijd maken wij onszelf wijs dat wij strijden tegen het absolute kwaad en de oorlogspropaganda is bedoeld om dat beeld te versterken. In werkelijkheid waren er zelfs in nazi-Duistland veel soldaten die, net als in andere oorlogen, slechts meenden te strijden voor het vaderland. Dit is vorm gegven door Lothar-Günther Buchheim in de roman “Das Boot” (1973), die de lotgevallen van de Duitse onderzeeër U-96 en zijn bemanning tijdens de tweede wereldoorlog beschrijft. Deze roman werd in 1981 verfilmd en werd een internationaal succes.
XXXHet probleem ligt echter nog gecompliceerder. Het is niet alleen zo dat een strijd tussen “goed” en “kwaad” niet bestaat, het is zelfs zo dat oorlogen zich vaak afspelen tussen twee verschillende vormen van “goed”. Vaak hebben beide partijen idealen die ze op de wereld willen realiseren en ervaren beide partijen hun oorlog subjectief als een strijd voor een rechtvaardige zaak. In de geschiedenis zijn vele voorbeelden van dergelijke oorlogen te vinden. Om een voorbeeld uit het zeer verre verleden aan te halen: de oorlogen die koning Hammoerabi omstreeks 1760 v. Chr. voerde ter uitbreiding van zijn Babylonische rijk. Hammoerabi was een groot wetgever en hij liet zijn wetten graveren in een granieten zuil, die nu nog te zien is in het Louvre in Parijs. Veel van deze wetten spreken ons tegenwoordig nog aan en men krijgt de stellige indruk dat zijn rijk een rijk was van recht en vrede. Niettemin voerde hij drie grote oorlogen en hij deed dit om dit rijk uit te breiden over de hele vruchtbare laagvlakte van de Eufraat en de Tigris en tevens ter ere van de god Mardoek van Babylon. Uiteraard kwam hij daarbij in conflict met weer andere rijken, die zichzelf ook in meerdere of mindere mate als vrederijken beschouwden.
XXXEen veel latere bloeiende cultuur was die van de Grieken. Deze beschouwden hun rijk niet zozeer als een vrederijk als wel een rijk van beschaving, kunst en intellect. Degenen die buiten dit rijk woonden beschouwden zij als barbaren. Om dit rijk van de beschaving te beschermen en uit te breiden moesten oorlogen worden gevoerd. Alexander de Grote was door zijn leermeester Aristoteles in deze geest opgevoed en hij beschouwde het als zijn taak de Griekse beschaving tot ver naar het oosten te verspreiden.
XXXEen uitgesproken rijk van recht en vrede was dat van de Romeinen. Volgens de overlevering werd Rome in 753 v.Chr. op een gunstige plaats aan de Tiber gesticht en in de daarop volgende eeuwen werd het bijbehorende gebied voortdurend uitgebreid. De Romeinen waren geweldige organisatoren en wetgevers. In 146 v.Chr werd Griekenland veroverd en in het begin van de eerste eeuw v. Chr. omsloot hun rijk de gehele Middellandse Zee. Omstreeks 55 v. Chr. voegde Caesar hier nog Gallië (Frankrijk) aan toe en hij wist na zijn zijn glorieuze intocht als overwinnaar in Rome de vrijwel absolute macht aan zich te trekken. Zijn aangenomen zoon Octavianus werd de eerste keizer van het Romeinse rijk en hierna volgden er twee eeuwen van vrede: de pax Romana. Het was echter wel een afgedwongen vrede. Dat merkten de joden die in opstand kwamen tegen de goddelijke verering van de keizer. In 70 na Chr. werd hun stad Jeruzalem met hun tempel volledig verwoest en ze werden naar alle kante verstrooid: de “diaspora”.
XXXDe eerste wereldoorlog had een heel ander karakter. Dit was een oorlog waarin de Fransen revanche wilden nemen voor de smadelijke nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870-71. Bovendien was er een darwinistisch element in het denken gekomen: de sterkste werd gezien als de beste en dit leidde tot een enorm gevoel van rivaliteit. De Fransen, Engelsen en Duitsers wilden nu wel eens uitvechten wie de sterkste was. Cultureel en ideologisch gezien verschilden de landen weinig van elkaar, er was geen sprake van “goed” tegen “kwaad”. Drie “goede” landen bestreden elkaar op leven en dood.
XXXDe tweede wereldoorlog was een oorlog tussen drie ideologieën: communisme, nationaalsocialisme-fascisme en die van de liberale wereld. Het communisme had de taak de wereld te bevrijden uit de greep van het Wall Street kapitalisme en een rechtvaardige communistische staat op te bouwen. Het nationaalsocialisme had het ideaal om het uit het verdrag van Versailles blijkende streven naar vernietiging van een zelfbewust Duits volk te weerstaan, te wreken en om te zetten in overwinning. En de liberale wereld was bezield door het ideaal de vrijheid en de democratie te verdedigen tegenover het kwaad van het communisme en het nationaalsocialisme.
XXXNa de tweede wereldoorlog ontstond tussen de twee overwinnaars de koude oorlog. Het was opnieuw een ideologische oorlog. Als men dit alles overziet rijst de vraag: hoe is het mogelijk dat in een oorlog de strijders van beide partijen er met zoveel gemoedsrust van overtuigd zijn dat hun eigen oorlog goed is en die van de tegenpartij kwaad? Beide partijen kunnen niet tegelijk gelijk hebben. Is hier niet sprake van een soort cognitieve dissonantie? En als dat zo is, hoe valt het dan te verklaren dat mensen met een dergelijke cognitieve dissonantie kunnen leven?