Joram van Klaveren: Afvallige

Enkele kanttekeningen bij Joram van Klaveren: Afvallige (2019).

Enkele persoonlijke gegevens over de auteur
Joram Jaron van Klaveren werd in 1979 geboren in Amsterdam in een protestants-christelijk milieu. In 2001 ging hij godsdienstwetenschappen studeren aan de Vrije Universiteit. In de periode 2006-2009 was hij gemeenteraadslid voor de VVD in Almere en vanaf 2010 lid van de Tweede Kamer voor de PVV. In 2014 brak hij met de PVV, maar hij bleef tot 2017 lid van de Tweede Kamer voor de nieuw opgerichte Groep Bontes/Van Klaveren.
         In de periode van zijn lidmaatschap van de PVV was Van Klaveren fel anti-islam gezind en besloot hij een islam-kritisch boek te schrijven. Tijdens het schrijven veranderde zijn visie op de islam echter geleidelijk en ook kreeg zijn streven steeds meer het karakter van een persoonlijke zoektocht naar God. Hij ontdekte dat de islam een oplossing bood voor een aantal bezwaren die hij vanaf zijn late jeugd tegen de christelijke theologie had gehad. Hoewel hij zeer kritisch bleef tegenover het salafisme, de vorm waarin de islam zich momenteel in het Westen hoofdzakelijk presenteert, maakte hij in februari 2019 bekend dat hij zich had bekeerd tot de islam.

Zoektocht naar God
In het begin van zijn boek citeert Van Klaveren Nietzsches uitspraak “God is dood” en stelt hij vast dat deze uitspraak “meer dan welke ook de voortgaande secularisering in het Westen tot uitdrukking heeft gebracht”. Deze secularisering leidde volgens hem tot de “postmoderne relativering van dé Waarheid, het onderliggende verhaal van de Cultuur (met een hoofdletter)”. “Het gevolg is een uniek maar ongewis experiment in de menselijke geschiedenis: de organische ontwikkeling van een beschaving zonder God.”
         Het gaat hierbij volgens de auteur niet slechts om twijfel binnen religieuze tradities, want die is normaal, maar om een geheel verwerpen van de centrale dogmatiek. Dit proces van (gefaseerd) afstand nemen van christelijke dogma’s kent hij ook van zichzelf. Het waren vooral drie christelijke dogma’s waarvan hij vanaf zijn latere jeugd afstand nam: het concept van de drie-enige God, dat van de erfzonde en dat van wat hij noemt “de noodzaak van een bloedoffer ter vergeving van zonden”. “Mijn ideeën over God veranderden door de jaren heen. Maar God ging niet dood en het atheïsme vormde niet opeens een rationeel bevredigend alternatief, integendeel”. “In mijn zoektocht bleef God als ontologische verklaring centraal staan. Het werd mijn nieuwe vertrekpunt”.

Drie hoofdbezwaren tegen de gangbare christelijke theologie
Het eerste dogma dat Van Klaveren zich steeds moeilijker kon toe-eigenen was het concept van de drie-eenheid. Hij bespreekt uitvoerig hij hoe dit dogma onder andere bij de concilies van Nicea en Constantinopel vorm kreeg en op welke Bijbelteksten het werd gebaseerd. Dit is uiteraard bekende stof, maar hij moet het vertellen om zijn positie duidelijk te kunnen maken. Nieuw is echter de wending die hij eraan geeft. In mijn formulering: terwijl in de gangbare christelijke theologie altijd wordt gezegd dat Jezus’ menswording God en mens dichter bij elkaar bracht (Jezus als Middelaar, maar dan niet als bewerker van een soort compromis tussen God en mens, maar door een dieper gaande verzoening en door het feit dat hij tegelijk geheel God en geheel mens was) meent de auteur dat Jezus de afstand tussen God en mens juist groter maakt. In dit verband citeert hij Soera 50:16, waarin wordt gezegd dat God dichter bij de mens is dan diens eigen halsslagader.
         Het tweede dogma waarmee Van Klaveren steeds moeilijker overweg kon is dat van de erfzonde. Een van zijn argumenten daartegen is het principe dat een mens alleen gestraft mag worden voor zijn eigen zonden, zoals dat bijvoorbeeld geformuleerd is in Ezechiël 18:20: “De zoon hoeft niet te boeten voor de misdaden van zijn vader en de vader niet voor die van de zoon”. Hier zal de lezer natuurlijk al gauw kritisch gaan dóórdenken. Is dit argument wel voldoende? Adam en Eva werden na hun zonde verdreven uit het paradijs naar een land waar zij sterfelijk waren. Ieder die daar geboren wordt erft die sterfelijkheid van zijn ouders. Is dit verhaal niet een goede verklaring voor het moeizame leven op aarde? Maar dergelijke overwegingen kent Van Klaveren natuurlijk zelf ook wel. Waar het om gaat is dat hij, alles bij alles genomen, het dogma van de erfzonde niet kan aanvaarden.
         Tenslotte het dogma van het bloedoffer, dus dat van de noodzaak van Jezus’ lijden en sterven voor de verzoening tussen God en mens. Hoewel hij hem nergens noemt is Van Klaveren waarschijnlijk opgegroeid met de strakke theologie van de Heidelbergse Catechismus. Hierin wordt een enorme nadruk gelegd op de visie dat de verzoening tot stand kwam doordat Jezus door zijn lijden en sterven plaatsvervangend de straf voor de mens op zich nam. Van Klaveren vraagt zich echter af: “Waarom kan God niet vergeven zonder het bloedoffer van Zijn zoon?” Hij wijst in dit verband op de gelijkenis van de verloren zoon, waarin de vader zijn zoon, die zijn erfenis heeft verkwist en aan lager wal is geraakt, vergeeft zonder genoegdoening te eisen.
         Ik kan niet nalaten hier enig commentaar op te leveren. Volgens mij waren Paulus en de andere apostelen er in het Nieuwe Testament er weliswaar van overtuigd dat Jezus de verzoening tot stand had gebracht, maar hadden zij geen vaste, uitgewerkte theorie hoe dat in zijn werk was gegaan. Om hun overtuiging tot uitdrukking te brengen gebruikten zij een groot aantal verschillende, elkaar aanvullende beelden of metaforen, zoals het vrijkopen van een slaaf, het ontbinden van een huwelijkscontract, het brengen van een zoenoffer (zoals in het Oude Testament), het betalen van een geldboete voor iemand anders en het dragen van een lichamelijke straf voor iemand anders. In de protestantse theologie is op één van deze metaforische verklaringen de nadruk komen te liggen, namelijk de laatstgenoemde (dus de verklaring dat Jezus door zijn lijden en sterven plaatsvervangend de straf van de mens op zich heeft genomen). Deze verklaring kreeg het karakter van een sjibbolet: hij werd een handzaam kenmerk om te bepalen of iemands theologische opvattingen wel voldoende rechtzinnig zijn (1). Het is duidelijk dat Van Klaveren van déze verklaring afstand heeft genomen, maar hoe hij tegenover de andere verklaringen staat vermeldt hij niet.

Wel het islamitische godsbeeld, niet het salafisme
Door zijn groeiende ontevredenheid met de christelijke theologie begon Van Klaveren zijn aandacht te richten op de twee andere, zijns inziens consequentere monotheïstische levensbeschouwingen: het jodendom en de islam. De meest voor de hand liggende keuze was het jodendom, maar “de positie van Jezus – of liever het ontbreken er van – binnen de joodse religie en de beperkte waardering voor deze persoon, kwamen [bij] hem echter [als] onvolkomen over”. “Mijn door de jaren heen gegroeide antipathie ten aanzien van de islam nam namelijk niet weg dat dit naast het christendom, de enige godsdienst is waar Jezus een speciale status heeft als geïnspireerde figuur en boodschapper van God”.
         Op deze wijze begon Van Klaveren zich dus met tegenzin te verdiepen in de islam. Hierbij kwam hij echter tot zijn verrassing langzamerhand tot de conclusie dat er momenteel in het Westen een karikaturaal ongunstig beeld van de islam bestaat en dat de koran vaak tendentieus wordt geciteerd. En dan moet hij tot zijn spijt erkennen dat hij aan het verspreiden van dit ongunstige beeld ook zelf heeft meegedaan en hij wijdt twee hoofdstukken aan het voor zover mogelijk rechtzetten en nuanceren van “heikele kwesties”. Anderzijds moet worden gezegd dat hij niet toegeeft aan het verdoezelen van onaangename trekken van de huidige islamitische landen en culturen en hij wijt het ongunstige beeld dat het Westen momenteel van de islam heeft voor een groot deel aan het puriteinse 18e eeuwse salafisme, dat vanuit Saoedi-Arabië met miljardensteun wordt verspreid.

Meedenken met de auteur
Het is duidelijk dat Van Klaveren zich met zijn religieuze zoektocht in een moeilijke positie heeft gebracht. Het is dan ook gemakkelijk om vanuit de gangbare opvattingen en tegenstellingen harde kritiek op hem te leveren:  hij loochent de drie-eenheid, hij heult met de vijand, hij is geradicaliseerd, hij vergoelijkt vrouwenonderdrukking, enzovoort. Maar het is veel interessanter en veel leerzamer om eens met hem mee te denken. Hoe moet hij nu verder?
         Het is aannemelijk dat hij, vanuit zijn nieuwe godsbeeld, meent dat er een humane, gematigde islam kan bestaan. Hij spreekt er zich niet duidelijk over uit, maar misschien meent hij dat deze in het verleden in bepaalde perioden ook werkelijk is gerealiseerd (Bagdad, Cordoba), misschien ook meent hij dat die in de toekomst nog moet worden ontwikkeld. Hoe dit zij, hij moet weinig hebben van het salafisme en dat maakt het aannemelijk dat hij tegen een eventuele islamisering van Europa is als die plaats vindt in de geest van het salafisme. Maar hoe moet hij denken over een eventuele islamisering van Europa met een gematigde, humane vorm van islam die zich houdt aan de gedachte van een scheiding van “kerk” en “staat”?
         Op het ogenblik is Europa (volgens mij) in een situatie gekomen waarin er in grote lijnen slechts twee soorten politieke partijen bestaan: enerzijds partijen die zich tegen islamisering keren en dit doel trachten te bereiken door de islam voortdurend als onhervormbaar en boosaardig voor te stellen, en anderzijds partijen die geloven in de mogelijkheid van de ontwikkeling van een humane, gematigde islam en er dan ook merkwaardigerwijze meteen maar naar streven de islam in Europa te importeren. Maar mijns inziens moeten we ons niet laten meeslepen door deze gepolariseerde denkwerelden: we kunnen wel degelijk van mening zijn dat een gematigde, humane islam mogelijk is (en moet worden bevorderd), maar toch strijden tegen islamisering van Europa omdat deze het einde van de Europese cultuur betekent.
         Het zal Van Klaveren niet gemakkelijk vallen hier een weg te vinden. Als hij, als islam-aanhanger, zich tegen islamisering van Europa keert komt hij in een positie terecht die enigszins vergelijkbaar is met die van Joost van den Vondel, die in 1637, tijdens de vrijheidsstrijd van de Nederlanden tegen Spanje, Rooms-katholiek werd.

Kernwaarden van de Europese cultuur
Velen zullen Van Klaveren aanraden zich terug te bekeren naar het christendom, maar het is natuurlijk veel interessanter als hij voortgaat op de ingeslagen weg en kijkt waar die hem brengt. Hij is momenteel van mening dat de islamitische God dichter bij de mens staat dan de christelijke God, maar het is de vraag of het islamitische godsbeeld hem op den duur niet zal gaan benauwen. Is dit godsbeeld niet te eng en te simpel om daar een cultuur op te bouwen? In dit godsbeeld zit niet het concept incarnatie (menswording) dat verwijst naar de mens. Kan dit niet al te gemakkelijk leiden tot religieus fanatisme? Hoe ligt hier de relatie met het feit dat in de strenge islam geen mensen mogen worden afgebeeld? Is dat geen enorme geestelijke verarming? Geen Rembrandt? Is er op deze wijze wel medische wetenschap mogelijk? En natuurwetenschap?
         Het christelijke godsbeeld, met alle vragen die daarbij kunnen worden gesteld, is diep verbonden met de Europese cultuur. Omstreeks het jaar 1100 kwam, zoals de wetenschapshistoricus R. Hooykaas het uitdrukte, “de Arabische wetenschap tot stilstand en de Westerse in beweging”. Waarom? Wat zijn de oorzaken van het feit dat in het Ottomaanse rijk de wetenschap nooit van de grond is gekomen? Men zou verwachten dat er momenteel, nu de Europese cultuur wordt bedreigd, een levendige discussie zou zijn ontstaan over de vraag wat de kernwaarden van de Europese cultuur zijn. Men zou ook verwachten dat in Nederland een politieke partij als het CDA of een kerk als de PKN intellectueel in staat zouden zijn een zinnige reactie te geven op het boek van Van Klaveren. Maar ik heb er nog geen kunnen vinden, slechts herhaling van versleten argumenten.

(1) Een nadere toelichting.
Deze verzoeningstheorie is afkomstig uit het traktaat “Waarom God mens werd” van Anselmus van Canterbury uit 1098. Centraal hierin staat de gedachte dat God voor de zonde van de mens “genoegdoening” eist in de vorm van straf. Deze straf zou in principe ook door een andere partij dan Jezus gedragen kunnen worden, maar alleen Jezus was daarvoor sterk genoeg. Dat betekent dat de verzoening in deze theorie los staat van Jezus’ persoonlijke opvattingen, zoals hij die tot uitdrukking heeft gebracht in zijn Bergrede en in zijn godsbeeld. Anselmus formuleerde deze karakteristiek van zijn theorie door te zeggen dat hierin de verzoening los staat van Christus (“remoto christo’).
         Een van de redenen dat deze verzoeningstheorie in de christelijke theologie dominant is geworden is volgens mij dat hij zich goed verdraagt met de sfeer van oorlog en polemiek waarin grote delen van de christelijke dogmatiek tot stand zijn gekomen. Dat geldt vooral voor de tijd van de hervorming en de godsdienstoorlogen: in die tijd was het veel gemakkelijker om te theoretiseren over zaken als schuld en vergelding dan over bijvoorbeeld liefde tot de vijand en de relatie tussen het eerste en het tweede gebod.
         Zie hiervoor mijn boek: Luther en de oorlog, Over de doorwerking van de godsdienststrijd in de protestantse belijdenisgeschriften (2018).

Geplaatst: 17 februari 2009