Tussen de twee wereldoorlogen oriënteerde Turkije zich onder leiding van Atatürk sterk op het westen, terwijl de andere landen van het Midden-Oosten een meer islamitisch karakter bleven behouden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Turkije neutraal en in 1952 werd het land lid van de NAVO. Tijdens de Koude Oorlog sloten sommige landen van het Midden-Oosten zich min of meer aan bij het Westblok en andere min of meer bij het Oostblok. Na de val van de Sovjet-Unie in 1991 veranderde de sfeer. Het lijkt dat eigen ideologische en religieuze waarden in de landen van het Midden-Oosten nu een steeds grotere rol gingen spelen. Daarom kunnen we ons bij het bepalen van onze houding tegenover de islam op dit moment waarschijnlijk beter richten op de ideologische en religieuze inhoud daarvan dan op de voortdurend veranderende politieke situatie.
Binnen de moslimwereld ontstond er in de loop van de eeuwen telkens weer een streven terug te keren naar de “zuivere islam”. Zo ontstond reeds vroeg (13e, 14e eeuw?) het salafisme (salaf=voorouders), dat streefde naar de navolging van de eerste drie generaties vrome moslims. Rond 1750 ontstond in Saudi-Arabië het wahabisme, dat met het salafisme verwant is maar meer geneigd is tot het gebruik van geweld. In 1928 werd in Egypte de beweging van de Moslimbroeders opgericht, met als doel te strijden voor een eigen islamitische cultuur en tegen verwesterlijking. Meer recent ontstonden Al Quada (o.a. Mali en Jemen), de Taliban (Pakistan en Afghanistan), Boko Haram (Nigeria en Kameroen) en vanaf 2014 Islamitische Staat. <geleid door Soennitische Arabieren> Binnen deze groeperingen is strijd tegen het westen vrijwel het doel geworden.
Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Heeft het westen hier fouten gemaakt tegenover de islam? Om dit te kunnen beoordelen is het nodig eens na te denken over het verschijnsel van de onophoudelijke agressieve bemoeienis van het westen met alle landen van de wereld, waarbij het westen de eigen cultuur en moraal als in alle opzichten superieur ziet (denk aan “vooruitgang”, “democratie”, “gelijkheid”, “mensenrechten”, “vrouwenrechten”, “vrijheid”, enzovoort). Deze bemoeienis is gebaseerd op een groot aantal uiteenlopende motivaties, zoals handel drijven, zending, territoriumuitbreiding, medische zorg, ontwikkelingshulp en verbreiding van sociale rechtvaardigheid. Dit zijn voor een groot deel zeer nobele motivaties, maar dat neemt niet weg dat deze bemoeienis een problematische zijde heeft. Hoewel er weinig over wordt gesproken bestaat er zoiets als het recht van een land en van een cultuur op de eigen, onverstoorde ontwikkeling. Dit is een erg theoretisch recht, want in de praktijk is er altijd beïnvloeding. Toch speelt dit theoretische recht een belangrijke rol in het politieke en religieuze denken en is het een van de belangrijkste oorzaken van de in de islam levende agressie en polarisatie tegenover het westen. Misschien is het objectief gezien wáár dat sommige westerse waarden superieur zijn (zoals wetenschappelijke waarden of de scheiding van kerk en staat), maar dan nóg moeten we er begrip voor hebben dat bijvoorbeeld de ayatollah’s in Iran en dictators in Cuba, Noord-Korea of Turkije er zich tegen verzetten deze met geweld en met verborgen buitenlandse beïnvloedingsmethoden opgedrongen te krijgen.
We zullen er voor moeten waken de westerse ontwikkeling als objectieve vooruitgang te zien (dan maken we trouwens dezelfde fout als het marxisme dat meende de overwinning van het proletariaat als objectieve vooruitgang te kunnen zien). Dat doen wij bijvoorbeeld als we zeggen dat de islam moeite heeft met de moderniteit. In het westen bestaan grote meningsverschillen op het gebied van de veranderende moraal en daarom is het onjuist om te spreken van “de” moderniteit. Veel islamieten zullen niet zozeer moeite hebben met “de” moderniteit, als wel met sommige aspecten daarvan. We zullen ook moeten begrijpen dat veel islamieten sommige westerse waarden zien als heidens, als decadent of als moreel verval. Hebben zij geheel ongelijk?
Zo werd in Iran bij de islamitische revolutie in 1979 door ayatollah Khomeini de westerse popmuziek verboden. Het begrijpelijke en legitieme conflict tussen de oude islamitische waarden en de “moderniteit” moeten de islamieten zelf oplossen. Er valt veel te zeggen voor de stelling dat de westerse cultuur momenteel lijdt aan een auto-immuunziekte en het is aannemelijk dat iemand als de Turkse leider Erdogan zich hiervan bewust is en ernaar streeft een dergelijke ziekte buiten de deur te houden.