Monthly Archives: April 2016

9. Oorlog is vaak geen strijd tussen “goed” en “kwaad”, maar tussen twee verschillende vormen van “goed”

Een land dat oorlog voert tegen een ander land ervaart die oorlog subjectief vaak als een strijd van het goede tegen het kwade. Dit was bijvoorbeeld het geval in de tweede wereldoorlog, toen de geallieerden streden tegen de asmogendheden en deze zagen als in de greep van het absolute kwaad. Deze visie leek aan het eind van de oorlog nog bevestigd te worden door de ontdekking van de macabere vernietigingskampen. Een literair voorbeeld van een dergelijk rijk dat in de greep is gekomen van het absoluut kwade is het land Mordor in het boek “In de ban van de ring” van J.R.R. Tolkien. En een literair voorbeeld van hoe hetzelfde kan gebeuren bij een individueel mens is te vinden in de science-fiction roman “Reis naar Venus” van C.S. Lewis. Hierin strijdt de (goede) hoofdpersoon Ransom met de totaal slechte “niet-mens” Weston en de aanvankelijk geestelijke strijd mondt tenslotte uit in een puur lichamelijk gevecht:
XXX “De kracht om te haten, tevoren nimmer gevoeld zonder een gevoel van schuld, doortintelde Ransoms armen en benen. Wat voor hem stond scheen niet langer een schepsel met een verdorven wil te zijn. Het was het verderf zelf. Dit vervulde hem niet met afschuw, maar met een soort vreugde. Zijn armen schenen zich sneller te bewegen dan zijn gedachten. Zijn handen leerden hem verschrikkelijke dingen. Hij voelde de ribben van het schepsel breken, hij hoorde zijn kaakbeen kraken. Het gehele wezen scheen onder zijn slagen te knappen en te splijten.”
XXXBeide boeken werden geschreven tijdens de tweede wereldoorlog en waren geïnspireerd op de strijd tegen het nationaalsocialisme en het fascisme. Ze liggen in de sfeer van de mythe en stellen een dergelijke strijd voor als een strijd tegen het absolute kwaad. In werkelijkheid is het echter zeer de vraag of het absoluut kwade wel bestaat of wel ooit heeft bestaan. In iedere samenleving, hoe verdorven misschien ook, is wel wat goeds aanwezig. Er moet altijd een zekere mate van solidariteit aanwezig zijn en een zekere mate van zorg van de ouders voor de kinderen, anders zou die samenleving eenvoudig niet bestaan. Het absoluut kwade is een theoretische constructie. Maar in tijd van oorlog vallen wij graag terug op een dergelijke mythische voorstelling van zaken. In de hitte van de strijd maken wij onszelf wijs dat wij strijden tegen het absolute kwaad en de oorlogspropaganda is bedoeld om dat beeld te versterken. In werkelijkheid waren er zelfs in nazi-Duistland veel soldaten die, net als in andere oorlogen, slechts meenden te strijden voor het vaderland. Dit is vorm gegven door Lothar-Günther Buchheim in de roman “Das Boot” (1973), die de lotgevallen van de Duitse onderzeeër U-96 en zijn bemanning tijdens de tweede wereldoorlog beschrijft. Deze roman werd in 1981 verfilmd en werd een internationaal succes.
XXXHet probleem ligt echter nog gecompliceerder. Het is niet alleen zo dat een strijd tussen “goed” en “kwaad” niet bestaat, het is zelfs zo dat oorlogen zich vaak afspelen tussen twee verschillende vormen van “goed”. Vaak hebben beide partijen idealen die ze op de wereld willen realiseren en ervaren beide partijen hun oorlog subjectief als een strijd voor een rechtvaardige zaak. In de geschiedenis zijn vele voorbeelden van dergelijke oorlogen te vinden. Om een voorbeeld uit het zeer verre verleden aan te halen: de oorlogen die koning Hammoerabi omstreeks 1760 v. Chr. voerde ter uitbreiding van zijn Babylonische rijk. Hammoerabi was een groot wetgever en hij liet zijn wetten graveren in een granieten zuil, die nu nog te zien is in het Louvre in Parijs. Veel van deze wetten spreken ons tegenwoordig nog aan en men krijgt de stellige indruk dat zijn rijk een rijk was van recht en vrede. Niettemin voerde hij drie grote oorlogen en hij deed dit om dit rijk uit te breiden over de hele vruchtbare laagvlakte van de Eufraat en de Tigris en tevens ter ere van de god Mardoek van Babylon. Uiteraard kwam hij daarbij in conflict met weer andere rijken, die zichzelf ook in meerdere of mindere mate als vrederijken beschouwden.
XXXEen veel latere bloeiende cultuur was die van de Grieken. Deze beschouwden hun rijk niet zozeer als een vrederijk als wel een rijk van beschaving, kunst en intellect. Degenen die buiten dit rijk woonden beschouwden zij als barbaren. Om dit rijk van de beschaving te beschermen en uit te breiden moesten oorlogen worden gevoerd. Alexander de Grote was door zijn leermeester Aristoteles in deze geest opgevoed en hij beschouwde het als zijn taak de Griekse beschaving tot ver naar het oosten te verspreiden.
XXXEen uitgesproken rijk van recht en vrede was dat van de Romeinen. Volgens de overlevering werd Rome in 753 v.Chr. op een gunstige plaats aan de Tiber gesticht en in de daarop volgende eeuwen werd het bijbehorende gebied voortdurend uitgebreid. De Romeinen waren geweldige organisatoren en wetgevers. In 146 v.Chr werd Griekenland veroverd en in het begin van de eerste eeuw v. Chr. omsloot hun rijk de gehele Middellandse Zee. Omstreeks 55 v. Chr. voegde Caesar hier nog Gallië (Frankrijk) aan toe en hij wist na zijn zijn glorieuze intocht als overwinnaar in Rome de vrijwel absolute macht aan zich te trekken. Zijn aangenomen zoon Octavianus werd de eerste keizer van het Romeinse rijk en hierna volgden er twee eeuwen van vrede: de pax Romana. Het was echter wel een afgedwongen vrede. Dat merkten de joden die in opstand kwamen tegen de goddelijke verering van de keizer. In 70 na Chr. werd hun stad Jeruzalem met hun tempel volledig verwoest en ze werden naar alle kante verstrooid: de “diaspora”.
XXXDe eerste wereldoorlog had een heel ander karakter. Dit was een oorlog waarin de Fransen revanche wilden nemen voor de smadelijke nederlaag in de Frans-Duitse oorlog van 1870-71. Bovendien was er een darwinistisch element in het denken gekomen: de sterkste werd gezien als de beste en dit leidde tot een enorm gevoel van rivaliteit. De Fransen, Engelsen en Duitsers wilden nu wel eens uitvechten wie de sterkste was. Cultureel en ideologisch gezien verschilden de landen weinig van elkaar, er was geen sprake van “goed” tegen “kwaad”. Drie “goede” landen bestreden elkaar op leven en dood.
XXXDe tweede wereldoorlog was een oorlog tussen drie ideologieën: communisme, nationaalsocialisme-fascisme en die van de liberale wereld. Het communisme had de taak de wereld te bevrijden uit de greep van het Wall Street kapitalisme en een rechtvaardige communistische staat op te bouwen. Het nationaalsocialisme had het ideaal om het uit het verdrag van Versailles blijkende streven naar vernietiging van een zelfbewust Duits volk te weerstaan, te wreken en om te zetten in overwinning. En de liberale wereld was bezield door het ideaal de vrijheid en de democratie te verdedigen tegenover het kwaad van het communisme en het nationaalsocialisme.
XXXNa de tweede wereldoorlog ontstond tussen de twee overwinnaars de koude oorlog. Het was opnieuw een ideologische oorlog. Als men dit alles overziet rijst de vraag: hoe is het mogelijk dat in een oorlog de strijders van beide partijen er met zoveel gemoedsrust van overtuigd zijn dat hun eigen oorlog goed is en die van de tegenpartij kwaad? Beide partijen kunnen niet tegelijk gelijk hebben. Is hier niet sprake van een soort cognitieve dissonantie? En als dat zo is, hoe valt het dan te verklaren dat mensen met een dergelijke cognitieve dissonantie kunnen leven?

8. De (ongeoorloofde) beschuldiging “by association”

Een vorm van schuld die hier nog niet ter sprake is gekomen is de zogenaamde schuld door associatie (“guilt by association”). Dit is een schijnbare schuld die optreedt als iemand een misdaad heeft begaan en zijn schuld als het ware afstraalt op zijn familie en relaties. Die worden dan ook schuldig bevonden en/of gestraft, hoewel ze niet zelf aan de betreffende misdaad hebben deelgenomen. Simpele voorbeelden zijn: iemand beschuldigen een dief te zijn omdat hij veel met dieven omgaat en iemand beschuldigen conservatief te zijn omdat hij lid is van een kerkgenootschap dat over het algemeen wordt gezien als conservatief.
XXX Het is enigszins verwarrend dat de zinsnede “schuldig door associatie” sprekend lijkt op een zinsnede als bijvoorbeeld “schuldig door deelname aan een criminele organisatie”, maar een haast tegengestelde betekenis heeft. De zinsnede “hij is schuldig door associatie” betekent dat hij juist niét schuldig is. Terwijl de ene zinsnede thuishoort in de denkwereld van de aanklager, hoort de andere thuis in de denkwereld van de verdediger. De verdediger tracht de aanklacht te ontzenuwen door te stellen dat deze alleen maar berust op associatie en dus juridisch onhoudbaar is.
XXX Een andere bron van verwarring is dat men vaak spreekt van “schuld door associatie” terwijl men beter had kunnen spreken van “straf door associatie”. Zo komt het voor dat mensen worden “gestraft” terwijl tegelijkertijd wordt erkend dat ze geen schuld hebben. Een voorbeeld hiervan is dat tijdens de tweede wereldoorlog in Amerika veel Japanners werden geïnterneerd en dat ervoeren als een straf, terwijl men wist dat ze onschuldig waren. Het werd gedaan uit voorzorg. Een vergelijkbaar geval treedt op wanneer een leraar een hele klas laat achterblijven omdat een paar leerlingen achter zijn rug met propjes hebben geschoten. Zowel hij zelf als de leerlingen weten heel goed dat slechts enkele leerlingen schuldig zijn. Maar de leraar wil het effect te weeg brengen dat de leerlingen onderling druk op elkaar uitoefenen om geen propjes meer te schieten want dan moet de hele klas achterblijven.
De beschuldiging “by association” is niet alleen juridisch onhoudbaar, maar ook emotioneel zwaar beladen. De verdediging maakt daar soms gebruik van door een sfeer van verontwaardiging op te roepen. Een van de redenen voor die emotionele lading is dat dit soort beschuldiging behoort bij een primitief rechtsgevoel die door hoger ontwikkelde culturen nadrukkelijk wordt verworpen. Men ziet dat bijvoorbeeld in Ezechiël 18 (ca. 600 v.C): Hoe komt gij er toe [te zeggen]: de vaders hebben onrijpe druiven gegeten en de tanden der kinderen zijn slee geworden? [..] Een zoon zal niet mede de ongerechtigheid van zijn vader dragen, en een vader zal niet mede de ongerechtigheid van de zoon dragen” (1).
XXX Een andere reden van de emotioneel zware lading van het begrip beschuldiging “by association” is dat deze vaak wordt gebruikt bij het kenschetsen van de terreur van Stalin en Hitler. Zo schreef Hannah Arendt in haar studie over totalitaire regimes:
“Het was de bedoeling om de beschuldigde te isoleren van zijn vrienden en familieleden. Bij elke arrestatie dreigde de geheime politie immers de omgeving van de beklaagde mee te sleuren en te vernietigen. De psychologische impact was zo groot dat van zodra iemand aangeklaagd werd zijn vrienden zijn ergste vijanden werden en overgingen tot de meest waanzinnige beschuldigingen aan het adres van de beklaagde om hun eigen huid te redden en hun loyaliteit aan het regime te bewijzen” (2).
XXX Hoewel Hannah Ahrend de term zelf niet gebruikte wordt de door haar beschreven beschuldiging gezien als een geval van beschuldiging door associatie. Deze vorm van beschuldiging is in de praktijk vaak moeilijk te onderscheiden van twee andere vormen, namelijk iemand schuldig verklaren aan collectieve schuld en iemand beschuldigen van lidmaatschap van een criminele organisatie. Om hier duidelijkheid te krijgen kan het beste beginnen met van iedere vorm een ideaaltype te formuleren en pas in tweede instantie te gaan nadenken over de grensgevallen:
● Beschuldiging van collectieve schuld. Dit schuldbegrip wordt vooral gebruikt in morele, politieke en religieuze beschouwingen. Een bekend voorbeeld is als men alle (of een groot deel van de) Duitsers die voor of tijdens de tweede wereldoorlog leefden collectief schuldig acht aan de tweede wereldoorlog, ook als ze niet expliciet deel hebben genomen aan nazipraktijken. Het strafrecht kent geen collectieve aansprakelijkheid. Stel dat een aantal mensen een auto heeft omgegooid, dan is hier wel sprake van een collectieve daad, maar ieders schuld kan individueel worden vastgesteld.
● Beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie. Een duidelijk voorbeeld hiervan is wanneer drie mannen een bank beroven, waarbij twee van hen werkelijk het bankgebouw binnengaan en de kluis kraken, terwijl de derde buiten in de auto op hen blijft wachten. Dit wordt gezien als deelname aan een (kortstondig bestaande) criminele organisatie.
● (Valse) beschuldiging door associatie. Een voorbeeld hiervan is wanneer een lid van een gezin vertrekt naar het Midden-Oosten om daar deel te nemen aan de jihad en de andere leden van het gezin daar op worden aangekeken.
XXX Een probleem bij deze drie vormen van schuld is dat ze zoveel grensgevallen hebben. Een ander probleem is de vraag of men het iemand kwalijk kan nemen als hij niet expliciet afstand heeft genomen van de betreffende criminele handelingen. Kan men het een islamiet kwalijk nemen als hij niet in het openbaar kenbaar maakt dat hij terroristisch geweld afkeurt? Als hij, bijvoorbeeld door zijn functie, gedwongen wordt een standpunt in te nemen moet hij natuurlijk een verantwoorde keuze maken. Maar als hem niets wordt gevraagd? Is hij dan schuldig?

(1) http://www.grooteuropa.nl/b/historische-opvattingen-over-individuele-en-collectieve-schuld.html
(2) Hannah Ahrendt (1951): The origins of totaliarianism. Nederlandse vertaling: Totalitarisme, 2005.

7. Schuld door deelname aan een criminele organisatie

Het komt vaak voor dat iemand kennelijk heeft meegedaan aan bepaalde groepsgewijze uitgevoerde criminele handelingen, maar dat het toch niet lukt hem daarvoor verantwoordelijk te stellen doordat hij er zich op beroept niet zelf zulke handelingen te hebben verricht. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer hij lid is van een motorclub die ergens gewelddadig heeft opgetreden terwijl hij daarbij toch aantoonbaar in de voorste gelederen aanwezig is geweest. Wanneer de aanklager nu met bijvoorbeeld camerabeelden kan bewijzen dat hij inderdaad zelf gewelddadige handelingen heeft verricht is de zaak duidelijk, maar vaak  ontbreken dergelijke bewijzen. Om dergelijk ongrijpbaar crimineel gedrag toch te kunnen bestraffen heeft de wetgever het begrip “deelnemen aan een criminele organisatie” ingevoerd (wetboek van strafrecht artikel 140). Met behulp van dit begrip kunnen individuele personen die in groepsverband criminele handelingen hebben verricht soms toch worden bestraft doordat men ze nu ten laste kan leggen dat ze een strafbare handeling hebben verricht door lid te worden van een dergelijke organisatie.
XXXHiermee kan een beperkt deel van dit soort criminele daden worden aangepakt. Maar ook voor dit deel blijven er nog problemen. In de eerste plaats is het moeilijk voor iemand die lid wil worden van een bepaalde club om te bepalen of dit een criminele organisatie is. Hij zou dan artikel 140 van het wetboek van strafrecht kunnen gaan raadplegen. Dit artikel geeft voor het vaststellen of iemand deel neemt aan een criminele organisatie drie criteria, namelijk de deelneming, het oogmerk van de organisatie en de mate van georganiseerdheid. Maar het is in de praktijk vaak moeilijk om op grond van deze drie criteria tot een besluit te komen. Stel iemand wil bijvoorbeeld lid worden van een fotoclub en hij ontdekt langzamerhand dat veel leden daarvan in de drugshandel zitten. Of hij ontdekt dat het bestuur daarvan in de drugshandel zit en de fotoclub hoofdzakelijk gebruikt als dekmantel. Maar hij ziet ook dat veel leden in de club alleen maar hun hobby fotografie willen uitleven en niets met drugs te maken hebben. Wat moet hij doen? Is dit een criminele organisatie? Er lijkt hier een groot gebied van grensgevallen te bestaan.
XXXEen tweede probleem is dat iemand lid kan zijn van een club zonder dat hij daar bewust voor heeft gekozen. Zo kan iemand geboren zijn in een  maffiafamilie. Moet hij dan met zijn hele familie ruzie gaan maken? Of stel dat een Nederlands moslimgezin bestaat uit een vader, een moeder en drie broers en dat zowel de vader als twee van de drie broers zijn vertrokken naar het Midden-Oosten om daar deel te nemen aan de “’vrijheidsstrijd”. Kan men dan de thuisgebleven broer verwijten lid te zijn van een criminele of terroristische organisatie? En meer in het algemeen: kan men Nederlandse moslims die niet hard genoeg protesteren tegen het door moslims in het Midden-Oosten gepleegde geweld verwijten lid te zijn van een gewelddadige organisatie? Kan men een religie bestempelen tot een criminele organisatie? Of een heel volk, bijvoorbeeld de Duitsers tijdens de tweede wereldoorlog? Het blijft een kwestie van argumenten tegen elkaar afwegen en dat is erg modegevoelig. De openbare mening en het rechtsgevoel kunnen snel veranderen. En op iedere moment kan de regering of de openbare mening besluiten dat het geen vrede meer is maar oorlog en dat nu niet meer de wetten die gelden in vredestijd toegepast moeten worden, maar de wetten die gelden in oorlogstijd. Zo werden in Amerika tijdens de tweede wereldoorlog veel daar woonachtige Japanners geïnterneerd. Dat was uiteraard “voor de zekerheid”, maar zij hadden niets misdaan.