Het zoeken naar het “totale plaatje” houdt onder andere in dat men tracht de motieven van de tegenstander te begrijpen. Dat is meer dan het bekende strategische principe dat men moet trachten zich te verplaatsen in de tegenstander, want dat heeft alleen maar betrekking op militaire tactiek. Maar als men werkelijk tracht de motieven van de tegenstander te begrijpen, tracht zich te verplaatsen in zijn gedachten en gevoelens, ontstaat er een groot probleem: dit wordt door velen gezien als verraad aan de eigen zaak.
Dit wordt vooral gedaan door twee partijen. De eerste wordt gevormd door degenen die, zoals vroeger besproken, alleen maar reflexmatig reageren. Zij willen meteen hard terugslaan en wantrouwen degenen die eerst willen nadenken. Die beschouwen zij als besluiteloos, of als lafaards.
De tweede partij wordt gevormd door degenen die leiding geven aan de oorlog. Deze waarschuwen tegen de opvattingen of de ideologie van de vijand en dat is natuurlijk terecht. Zij mogen ook stevige argumenten gebruiken om de bevolking te overtuigen van het gevaar. Maar gewoonlijk doen zij om dit doel te bereiken veel meer: zij trachten de bevolking op te hitsen tegen de vijand door deze als totaal slecht voor te stellen, als in de greep van het kwaad. Ze waarschuwen ervoor dat het proberen de motieven van de vijand te doorgronden gevaarlijk is want voor je het weet word je meegesleurd in het kwaad. Een soldaat aan het front mag geen begrip hebben voor de vijand, anders zou hij gaan aarzelen om te schieten. Dat zou het begin betekenen van capitulatie.
Deze algemene wetmatigheden die gelden in oorlogstijd gelden ook voor de strijd tegen de islam. Telkens weer wordt het streven om diepgaand te begrijpen waarom Marokkaanse of Turkse adolescenten soms “radicaliseren” neergezet als “soft” of als zwichten voor de vijand. Veel liever wil men zich van deze moeilijke problematiek afmaken door ze niet te beschouwen als bekeerlingen, maar als gestoord of crimineel en door ze aan te duiden als “terrorist”. Door de politieke aspecten te benadrukken hoeft men zich niet te verdiepen in existentiële vragen, zoals de vraag of deze adolescenten misschien bang zijn voor de dood en op zoek zijn naar Allah, de Barmhartige. Misschien hebben zij lang het gevoel gehad dat zij leefden in een heidense en decadente westerse wereld en nemen ze nu de stap (de “sprong” zou Kierkegaard zeggen) naar de verondersteld zuivere wereld van de sharia, waarvoor ze bereid zijn hun leven te offeren. Het is (vanuit een bepaald standpunt gezien) niet onlogisch als zij dit aan Allah willen laten zien door zichzelf op te blazen en daarbij “Allahu akbar” te roepen. Dit is ultieme zelfopoffering en getuigt van een groot geloof. Maar is het wel een goed geloof? Het lijkt dat ook de christelijke theologen niet meer in staat zijn om dergelijke problemen te doordenken en een antwoord te geven. Toch zal men dergelijke vragen onder ogen moeten zien als men de islam wil bestrijden. Een van de vragen hierbij is de vraag die altijd door pacifisten aan de orde wordt gesteld: mag men een vijand doden? Als een christen dat mag, waarom mag een islamiet dat dan niet? Kan het gangbare christendom, met zijn theorie van de rechtvaardigde oorlog, hier wel antwoord op geven?