Het verbod/taboe op het willen begrijpen van de vijand

Tijdens de Koude Oorlog heerste er zo’n grote spanning tussen het oost- en het westblok dat de situatie ieder ogenblik uit de hand kon lopen en er een nucleaire oorlog kon uitbreken. Ook momenteel leven wij in een gespannen internationale situatie: tussen veel landen bestaat er zo’n grote concurrentie en zo’n groot verschil in cultuur dat dat vergelijkbaar is met een koude oorlog. Een geliefd strijdmiddel momenteel is het elkaar wederzijds opleggen van sancties.

Er zijn mensen die voortdurend oproepen tot matiging, tot het niet steeds willen gaan tot aan de grens van het maximum van wat er aan macht, prestige en winst valt binnen te halen. Laten we ze voor het gemak even pacifisten noemen.  Over het algemeen wordt een pacifist gezien als iemand die er een “abnormale” opvatting op na houdt. Statistisch gezien klopt dat ook: het merendeel van de mensen beschouwt het als normaal de menselijke samenleving ongecompliceerd in te delen in vrienden en vijanden en de mondiale samenleving in bevriende en vijandige naties. Degenen die dat niet normaal vinden vormen een kleine minderheid en hun opvattingen worden als zo afwijkend beschouwt dat die een aparte verklaring behoeven.

Maar het is verhelderend deze zienswijze eens om te keren. Je kunt stellen dat het voor een met verstand begiftigd mens volstrekt natuurlijk is om zich tijdens een oorlog te realiseren dat de vijand bestaat uit mensen zoals hijzelf en om zich te willen verplaatsen in hun positie. Dat doe je in het dagelijks leven bij de omgang met allerlei soorten van mensen toch ook? En dat geldt speciaal ook voor historici. Zij hebben zich beroepshalve verdiept in het ontstaan van oorlogen, zoals de godsdienstoorlogen, de Franse revolutie en de Eerste en de Tweede Wereldoorlog. Het is volkomen natuurlijk dat zij, wanneer Poetin Rusland binnenvalt, zich afvragen wat de oorzaak hiervan is en wat Poetins motieven zijn.

Maar deze nieuwgierigheid wordt niet algemeen gewaardeerd. Sterker nog: het willen begrijpen van de vijand wordt door velen immoreel gevonden. Dat heeft meerdere oorzaken. In de eerste plaats vloeit het logisch voort uit het proces van oorlogvoeren zelf. De propaganda is er op gericht het volk strijdbaar te maken door eenzijdige berichtgeving te te verspreiden en haat jegens de vijand aan te wakkeren. Het trachten te begrijpen wat de vijand bezielt wordt als ondermijning van dit streven gezien. Het kan zelfs worden opgevat als landverraad en strafbaar worden gesteld (1). Dat is uit militair oogpunt begrijpelijk, maar de prijs die hiervoor moet worden betaald is hoog: zo worden er op deze wijze bijvoorbeeld collectieve oorlogstrauma’s gecreëerd die eeuwenlang blijven doorwerken.

Maar er werkt ook een religieuze factor. Zoals bekend wordt in het Oude Testament het volk Israël door Jahwe bevolen het beloofde land in te nemen en daarbij niets ontziend geweld te gebruiken (2). Kritiek hierop is niet toegestaan. Na deze tijd echter maakte het Israëlitische godsbeeld een enorme ontwikkeling door, uitmondend in het godsbeeld van het Nieuwe Testament. Maar dat neemt niet weg dat in onze huidige seculiere wereld reminiscenties aan het oudtestamentische godsbeeld nog steeds voortleven en onze oorlogsmoraal beïnvloeden. We denken onbewust vaak nog in het model van: wij zijn het uitverkoren volk en andere culturen zijn afgodendienaars. Het trachten je in te leven in de motieven van de vijand is dus gevaarlijk en zondig, het is je inleven in het kwaad.

Achter dit alles ligt een diepere biologisch-psychologische factor. De mens heeft een merkwaardig vermogen dat je “omkering van de empathie” zou kunnen noemen. Voor zijn vrienden heeft een mens empathie: hij leeft mee met zijn vreugde en lijdt mee met zijn lijden. Maar voor zijn vijanden kapt hij alle empathie af: voor zijn vijanden sluit hij zich af; hij begrijpt ze niet en wil ze niet begrijpen. Vaak zelfs beleeft hij, al of niet heimelijk, plezier aan hun pijn, bijvoorbeeld bij leedvermaak of wraak. Het is aannemelijk dat dit vermogen stamt uit de verre oertijd, toen de mensheid leefde in stamverband met vaak eindeloze stammenoorlogen. Voor de leden van de eigen stam had men empathie, voor het wel en wee van leden van vijandelijke stammen had men geen interesse. Erger nog: afkeer van vijandelijke stammen was religieus geboden (3). Deze primitieve omkering van de empathie is volop terug te vinden in de hedendaagse weerzin tegen het zich verdiepen in de leefwereld van de vijand. Deze weerzin was oorspronkelijk niet alleen rationeel gefundeerd, maar ook religieus en biologisch. Daardoor ligt hij momenteel ook voor een deel in de taboesfeer.

(1) Zie het hoofdstuk over “Misdrijven tegen de veiligheid van de staat” (artikel 92 – 107) in het Wetboek van Strafrecht.

(2) Bijvoorbeeld: “Wanneer gij den Jordaan overtrekt naar het land Kanaän, dan zult gij al de bewoners van het land voor uw aangezicht verdrijven…” (Numeri 33: 52-52).

(3) J.M.G. van der Dennen: De primitieve oorlog in evolutionair perspectief. Zie ook: J.M.G. van der Dennen: Wraak: evolutionaire aspecten (waarom wraak zoet is en bovendien heilige plicht).

(1januari 2023)