Twaalf oorlogsmechanismen

Oorlogen bezitten, ondanks grote uiterlijke verschillen, vaak dezelfde psychologische structuur. Ze vormen een soort compositie, met een begin, een middenstuk en een slot. Daarbinnen werken steeds dezelfde sociaalpsychologische mechanismen. Dat zijn echter geen vaste wetmatigheden zoals die te vinden zijn in de fysica, maar tendensen: ze treden vaak op, maar niet altijd. Deze tendensen bepalen niet zozeer het uiterlijke, politieke verloop van een oorlog, als wel het innerlijke, psychologische verloop. Als belangrijkste oorlogsmechanismen kunnen worden genoemd:

1. Geweld wordt beantwoord met geweld

Dat is kennelijk een soort reflex.  Deze kan zich voordoen op drie verschillende niveaus. In de eerste plaats op lichamelijk niveau: als je iemand een klap geeft heeft hij de neiging terug te slaan. In de tweede plaats op psychologisch niveau: als je iemand beledigt heeft hij de neiging terug te beledigen. In de derde plaats op sociaal-politiek niveau. Zo vond in april 2021 een ontploffing plaats in de atoominstallaties te Natanz in Iran. Iran verdacht Israël ervan hier achter te zitten en kondigde aan wraak te zullen nemen. Alle drie typen vergelding worden gewoonlijk beschouwd als een natuurlijke en vanzelfsprekende reactie. Je zou ze de “vergeldingsreflex” kunnen noemen.

2. Ketenvorming en escalatie

Wanneer partij A partij B aanvalt en schade toebrengt zal in partij B behoefte aan vergelding ontstaan en deze partij zal trachten zich te wreken door op zijn beurt partij A schade toe te brengen. Als dat lukt beschouwt partij A zich weer als aangevallen en zal op zijn beurt trachten zich te wreken op partij B. Op deze wijze ontstaan er ketens van vergeldingsdaden. Het schoolvoorbeeld hiervan vormt de bloedwraak in de oudheid.
Bij dergelijke ketens hebben beide partijen de neiging harder terug te slaan dan ze werden aangevallen (om ‘eens en vooral een eind te maken aan deze oorlog’). Deze escalatie geldt ook voor de keuze van de wapens: als de ene partij ongeoorloofde wapens gaat gebruiken gaat de andere partij dat ook doen, als de ene partij burgers als schild gaat gebruiken gaat de andere partij op overeenkomstige wijze reageren door bijvoorbeeld burgerdoelen te gaan bombarderen.
Deze toenemende behoefte aan vergelding uit zich ook in de zich parallel aan het toenemende militaire geweld ontwikkelde argumenten en theorieën. Waren die aanvankelijk wellicht zuiver inhoudelijk, weldra sluipen daar insinuaties en op de persoon gerichte opmerkingen in die bedoeld zijn om de tegenstander te kwetsen en die men daarom ‘vergeldingselementen’ zou kunnen noemen. Dat is bijvoorbeeld het geval als men kleinerende formuleringen gaat gebruiken als: ‘Maar de auteur weet niet dat…’ of: ‘Ongelovigen menen hier dat…’

3. Het passeren van een”point of no return”

In het begin van bovengenoemde keten van elkaar veroorzakende vergeldingsdaden is er vaak nog de mogelijkheid om via onderhandelingen verdere escalatie te vermijden. Langzamerhand raakt men echter zo verbitterd dat men een psychologisch omslagpunt passeert, waarna men niet meer streeft naar een compromis, maar naar vernedering of vernietiging van de vijand. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de godsdienststrijd in de 16e eeuw toen de paus Luther excommuniceerde en Luther in reactie daarop de paus verklaarde tot de antichrist. Hiermee komt het oorlogsproces in een nieuwe, tweede fase. Soms worden er voor de vorm nog onderhandelingen gevoerd, maar men stelt dan zulke hoge eisen dat men van tevoren weet dat ze voor de tegenstander onacceptabel zullen zijn. Iets soortgelijks gebeurt in de theorievorming: men gaat formuleringen gebruiken die expres onverenigbaar zijn met die van de tegenstander. In de theologie creëert men onverzoenbare dogmatische tegenstellingen.

4. Het ontstaan van een oorlogssamenleving

Tijdens de oorlog worden de leiders gedwongen de eigen samenleving geheel ondergeschikt te maken aan de efficiency van de oorlogvoering. Democratische organisatiestructuren worden vervangen door autoritaire structuren, vrij wetenschappelijk onderzoek wordt een ontoelaatbare luxe. Publicaties waarin de oorlog van twee kanten wordt bekeken worden gecensureerd.
Ook de waarden en normen van de individuen gaan zich aanpassen aan het oorlogsproces: de eigen meningsvorming wordt onderdrukt en voor een eigen geweten is geen plaats meer. Door op deze wijze de gehele maatschappij ondergeschikt te maken aan de oorlogvoering verliest men vaak juist de waarden en normen waarvoor men denkt te strijden, bijvoorbeeld de vrijheid. Dit geldt voor beide partijen.

5. Demonisering van de tegenstander

Dit is vaak een bewust toegepast propagandamiddel, maar het gaat vaak ook onbewust en automatisch. De soldaten aan het front zijn vaak burgers die tot voor kort hebben geleefd in het waarden- en normensysteem van vredestijd. Nu worden zij plotseling gedwongen om op grote schaal medemensen te doden en zij hebben behoefte aan morele rechtvaardiging. Er moet hun niet alleen worden verzekerd dat de tegenpartij alle schuld draagt, maar ook dat het geen nut heeft (en dat het zelfs gevaarlijk is) om te trachten zich te verplaatsen in de argumenten van de tegenstander omdat die tegenstander in wezen onmenselijk en demonisch is. Het is uitgesloten dat hij nog wordt bekeerd, hij heeft zich overgegeven aan het absolute kwaad en moet dus worden gedood. In deze behoefte aan zelfrechtvaardiging kan de propaganda voorzien.

6. De leiders gaan geloven in hun eigen propaganda.

Ook in vredestijd maken de leiders om draagvlak te creëren propaganda voor hun opvattingen,  maar in oorlogstijd laten zij de norm van de waarheid volledig los en beschouwen zij ter wille van het ‘hogere doel’ verdraaiingen, trucs en leugenachtige bedenksels als geoorloofd. Hierbij is er echter geen eenrichtingsverkeer tussen de leiders en degenen die geleid worden, want de leiders worden meegevoerd op de golven die ze zelf hebben opgeroepen. Zij kunnen zich niet meer voorstellen dat de opvattingen die de massa kennelijk met graagte accepteert onjuist zouden kunnen zijn. Zo worden de bedenksels van de propaganda bevestigd.

7. Uitputting en verenging van het denken.

Wanneer de oorlog zich almaar voortsleept (Eerste Wereldoorlog, Vietnam) gaat hij langzamerhand een derde fase in. Beide partijen gaan tot aan de grens van de totale uitputting. Dat geldt voor de burgerbevolking, maar nog meer voor de soldaten die naar het front worden gestuurd. Er is eenvoudig geen energie meer over voor nuancering: de levensbeschouwingen worden gereduceerd tot slechts enkele slagwoorden. In theorie zouden dat kernachtige formuleringen kunnen zijn van de diepste waarden waarvoor men strijdt, maar vrijwel onvermijdelijk verworden ze tot uiterlijke symbolen en uitgeholde slogans.

8. Het ontstaan van wederzijdse afhankelijkheid

Zoals bekend hebben landen vaak een uitwendige vijand nodig om niet uiteen te vallen. Dit maakt ze afhankelijk van elkaar: ze vormen één systeem. Hetzelfde geldt voor politieke partijen, voor ‘linkse’ en ‘rechtse’ kranten en voor columnisten die voortdurend tegen elkaar tekeergaan. Afzonderlijk zouden ze niet kunnen bestaan, maar door elkaar te bestrijden houden ze elkaar in stand. Wanneer men ze zou kunnen samenvoegen en tezamen beschouwen zouden ze elkaar uitwissen, zoals in de natuurkunde een materiedeeltje en een antimateriedeeltje tezamen annihileren en verdwijnen in het niets.

9. Psychologisch gezien gaan beide partijen steeds meer op elkaar lijken.

Doordat er radicalisering optreedt lijkt het dat de opvattingen van de strijdende partijen steeds verder uit elkaar groeien. Maar dat is slechts schijn. Men moet bij hun opvattingen een formeel aspect en een psychologisch aspect onderscheiden. Formeel gezien bijvoorbeeld staan de opvattingen ‘Duitsland is begonnen’ en ‘Frankrijk is begonnen’ diametraal tegenover elkaar, maar in psychologisch opzicht betekenen ze hetzelfde, namelijk: ‘De andere partij is begonnen.’ Om nog een voorbeeld te noemen: formeel gezien staan de opvattingen ‘Elzas-Lotharingen is van Frankrijk’ en ‘Elzas-Lotharingen is van Duitsland’ diametraal tegenover elkaar, maar psychologisch gezien betekenen ze beide: ‘Elzas-Lotharingen is van ons’. Algemeen kan men zeggen: terwijl de formele tegenstellingen tussen de partijen zich verscherpen, gaan ze in psychologisch opzicht steeds meer op elkaar lijken. Hun “mentaliteit” wordt gelijk. Bij beide partijen treedt verharding op, verruwing van waarden en normen, verenging van het denken (tunnelvisie) en onwil en onvermogen zich in te denken in de positie van de tegenstander.
Het feit dat beide partijen formeel gezien steeds verder polariseren en tegelijkertijd qua mentaliteit steeds dichter naar elkaar toe groeien kan ook het verschijnsel verklaren dat strijdende partijen vaak hetzelfde doen als wat ze de andere partij verwijten. Ze denken tegengestelde opvattingen te hebben, maar onderdehand is hun mentaliteit gelijk geworden. Eric Hoffer schreef in 1955 reeds over de ‘onderlinge inwisselbaarheid van massabewegingen’.

Het qua mentaliteit naar elkaar toegroeien kan ook een verduidelijking geven voor de bekende voorspelling dat de fascisten zich na de Tweede Wereldoorlog zouden voordoen als antifascisten. Hoewel de gedachte die hier achter zit juist is, is de uitdrukking “zich voordoen als” niet correct. Het gaat hier namelijk niet om (neo)fascisten die zich vermommen als antifascisten.  Het gaat hier om mensen die oprecht menen zich tegen het vroegere fascisme te verzetten, maar door hun fanatisme ongemerkt hun mentaliteit hebben overgenomen.

10. De uitbarsting van wraakzucht bij het “staakt-het-vuren” of vredesverdrag. Het oorlogstribunaal

Oorlogen kunnen op verschillende manieren tot een einde komen: bijvoorbeeld door capitulatie, of doordat beide partijen zijn uitgeput of doordat men tot inkeer komt.  Soms ook ontstaat er een “frozen war”, dit is het geval wanneer er wel een “staakt-het-vuren” is uitgeroepen, maar er geen vrede is gesloten en beide partijen zeer vijandig tegenover elkaar blijven staan.

Hoe dat zij, uiteindelijk komt er een vergelijk of een vredesverdrag en hiermee begint de vierde fase van het oorlogsproces. Tijdens de oorlog zijn de emoties hoog opgelopen en wanneer men na de oorlog probeert terug te keren tot het normale leven is het uitermate moeilijk die een plaats te geven. Vooral overheersend is de vergeldingsdrang, die in de oudheid bijvoorbeeld leidde tot de plundering en verkrachting van een ingenomen stad en in moderne tijden minimaal tot bijltjesdag. Hierna volgen soms pogingen tot rechtspraak, zoals het verdrag van Versailles of het tribunaal van Neurenberg. Aangezien deze worden georganiseerd door de overwinnaar en worden beheerst door vergeldingsdrang is de kans dat men tot een objectief oordeel zal komen vrijwel nihil. Van het oorlogstribunaal in Neurenberg kan men zeggen dat het juridisch enorm tekortschoot, maar er was geen andere oplossing dan een gebrekkig proces.

11. De nabije geschiedschrijving: de visie van de overwinnaar

Na de bijltjesdag en het oorlogstribunaal begint de vijfde fase van het oorlogsproces: de geschiedschrijving, hoe heeft het allemaal kunnen gebeuren? Deze geschiedschrijving ligt aanvankelijk grotendeels in het verlengde van de tijdens de oorlog door de overwinnaar gevoerde propaganda en het na afloop van de oorlog gehouden tribunaal. Maar wanneer de samenleving langzamerhand terugkeert naar de normen en waarden die behoren bij vredestijd beginnen de mensen met verbazing en afgrijzen terug te kijken naar het geweld dat zij hebben gebruikt en de vele doden die zijn gevallen. De overwinnaars hebben het meeste geweld gebruikt (denk aan Hiroshima en Nagasaki) en zij beginnen zich af te vragen of al dat geweld wel nodig is geweest. Er ontstaat behoefte aan historici die uitleggen dat dit geweld onvermijdelijk en gerechtvaardigd was omdat de vijand alle schuld had. Telkens opnieuw wil men horen hoe slecht de vijand was en hoe onvermijdelijk het geweld.

12. De latere geschiedschrijving

Het schrijven van de geschiedenis is een proces van tientallen jaren en eeuwen. Langzaam evolueren de waarden en de normen en hiermee verandert ook het beeld van de vijand. Maar er werkt ook een omgekeerde tendens. Je kunt iemand haten omdat hij jouw normen en waarden overtreedt, maar je kunt omgekeerd ook iemand zo sterk haten dat je je eigen normen en waarden (onbewust) gaat aanpassen om die haat te legitimeren en te versterken. Het ziet er naar uit dat dit mechanisme na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal werkzaam is geweest. De haat tegen de Nazi’s was zo sterk dat hij is gaan werken als een constant aanwezige tendens om de waarden en normen zodanig te verschuiven dat de nazi’s er zo slecht mogelijk afkomen, dat zij (om de terminologie van Kant te gebruiken) ‘verschijnen’ als de verpersoonlijking van het absolute kwaad. Hierbij kan men zich afvragen of de nieuwe normen wel zo hoogstaand zijn als ze zich voordoen.         Een dergelijke ontwikkeling in het gangbare waarden- en normensysteem is indringend beschreven door Nietzsche. Volgens hem kan het “ressentiment” zelfs scheppend worden en geheel nieuwe morele waarden gaan voortbrengen. Een van de gevaren hierbij is het optreden van absolutering. Zo werd de Tweede Wereldoorlog voor velen niet een van de vele beschikbare morele ijkpunten, maar het énige morele ijkpunt.          Pas heel veel later komt er ruimte voor een genuanceerder beeld en kan men gaan proberen de door de oorlogsmechanismen vervormde en gevormde en vervormde geschiedenisopvattingen te corrigeren. Zelf heb ik in mijn boek “Luther en de oorlog” geprobeerd te onderzoeken in hoeverre de protestantse belijdenisgeschriften een door deze mechanismen vervormd beeld geeft van christelijke religie.

Literatuur
– Anne Morelli (2001): Elementaire principes van oorlogspropaganda
– Friedrich Nietzsche (1887): Zur Genealogie der Moral.
– Eric Hoffer (1951): The True Believer. Thoughts on the Nature of Mass Movements.
– Piet Mooren en Helma van Lierop-Debrauwer, eds. (2005): De Tweede Wereldoorlog als moreel ijkpunt
– Gerald H.E. Russelman (2018): Luther en de oorlog. Over de doorwerking van de godsdienststrijd in de protestantse belijdenisgeschriften. Een polemologische studie.