Nadat een oorlog is beëindigd wensen degenen die de verschrikkingen van die oorlog hebben meegemaakt of hebben gezien vaak een nieuwe politiek van duurzame vrede. Zo verschenen er na de godsdienstoorlogen mensen als Voltaire, die met ironie en sarcasme trachtten de wereld te ontsmetten van het religieuze fanatisme die deze oorlogen volgens hen had veroorzaakt. Tijdens en na de Eerste Wereldoorlog ontstond het christenpacifisme, met als voornaamste drijvende kracht de in 1915 in Engeland opgerichte organisatie ‘Fellowship of Reconciliation’. Na de Tweede Wereldoorlog hoorde men overal ‘Nooit meer oorlog!’ en vooral ‘Nooit meer Auschwitz!’.
XXXDeze afkeer van oorlog en dit streven naar vrede zal iedereen toejuichen, maar er is een probleem. Bij veel vredesactivisten en pacifisten gaat dit streven naar vrede namelijk zozeer hun leven beheersen dat het gevaar bestaat dat het in zekere zin averechts gaat werken. Dat geldt allereerst voor de religieuze pacifisten, de ‘geloofspacifisten’. Zij stellen hun leven in dienst van de bestrijding van de verschrikkingen van de oorlog en hebben zich voorgenomen om in een situatie van “jij of ik” (bijvoorbeeld aan het front) het gebod “Gij zult niet doden” niet te overtreden. Zij zijn bereid hiervoor het offer van hun leven te brengen en nemen een voorbeeld aan de christelijke martelaars. En zij hopen op dit existentiële moment God te zien, evenals Stefanus in het Bijbelboek Handelingen (7:56). Deze keuze bepaalt voor een groot deel de zin van hun leven. Anders gezegd: de zin van hun leven wordt een groot deel bepaald door het bestaan van oorlog.
XXXIets soortgelijks geldt voor spraakmakende verdedigers van het pacifisme, zoals in Nederland G.J. Heering, de auteur van het bekende boek ‘De zondeval van het christendom’ (1928), dat vijf edities beleefde (de laatste in 1981) en vertaald werd in het Duits, Engels, Deens, Frans en Amerikaans (1). Zijn gedachtegoed leeft (tot op zekere hoogte) voort in de organisatie ‘Kerk en Vrede’, die in 1924 werd opgericht. Maar hoezeer het schrijven van een dergelijk boek ook respect verdient, men kan er niet onderuit te constateren dat de auteur hierdoor bekend en (enigszins) onsterfelijk werd, net zoals de Homerische helden onsterfelijk werden door hun heldendaden op het slagveld. Wie zou G.J. Heering nog kennen zonder oorlog? Deze constatering is niet bedoeld als kritiek op deze integere en moedige theoloog, maar om de gecompliceerdheid van het probleem duidelijk te maken.
XXXEr is nog een heel andere reden waarom veel vredesactivisten oorlog nodig hebben of, om het voorzichtiger uit te drukken, psychisch gebonden zijn aan het verschijnsel oorlog. Dit kan het beste worden verduidelijkt door gebruik te maken van de theorie van Freud. Zoals bekend maakte deze onderscheid tussen de levensdrift en de doodsdrift en deze laatste drift manifesteert zich dan vooral als een ingeboren neiging tot strijd, vernietiging en destructie. Er valt veel kritiek op deze theorie te leveren, maar het blijft een merkwaardig verschijnsel dat iedereen vrede schijnt te willen en dat er desondanks steeds weer oorlogen uitbreken. Men kan dit trachten te verklaren door oorlogen te beschouwen als bedrijfsongevallen die worden veroorzaakt door het ongelukkig in elkaar grijpen van sociaalpsychologische of politieke mechanismen. Maar is die verklaring voldoende? Freud gaf een ‘dieptepsychologische’ verklaring. Hij maakte binnen de psyche onderscheid tussen drie ‘instanties’, het Ich, het Es (een reservoir van energie en libido) en het Über-Ich (het starre, reflexmatige gedeelte van het geweten). In het Es en het Über-Ich werken volgens hem zowel de levensdrift als de doodsdrift door. In verband met het pacifisme is speciaal Freuds theorie over de doorwerking van de doodsdrift in het Über-Ich van belang, want die geeft deze instantie een behoefte om te kwetsen en pijn te doen.
XXXFreuds theorie is hard en weinig vrolijk stemmend. Maar hij geeft wel een verklaring voor het telkens weer terugkeren van oorlogen: de mens wil oorlog want deze bevredigt zijn doodsdrift. Een soort honger naar oorlog. Deze theorie geeft ook een verklaring voor het verschijnsel dat zoveel mensen er plezier aan beleven heftig te keer te gaan tegen een vijand of tegen ‘het kwaad’. Volgens de theorie van Freud wordt hier de moraal in dienst gesteld van de doodsdrift. Dit verschijnsel valt ook waar te nemen in de kring van de pacifisten: lekker met heilige verontwaardiging te keer gaan tegen het grootkapitaal, tegen de wapenindustrie, tegen het fascisme dat de kop weer opsteekt, tegen de boze wereld, tegen de oorlog. Hier lijkt het pacifisme gebonden te zijn aan zijn tegenstander, de oorlog. Simplistisch gezegd: hier lijken veel pacifisten de strijd tegen oorlog nodig te hebben om hun agressie kwijt te raken. Maar op deze wijze komt men terecht in een vicieuze cirkel. Zou dat probleem oplosbaar zijn?
(1) G.J. Heering (1928): De zondeval van het christendom.