De laatste tientallen jaren zijn er vele discussies gevoerd over de vraag in hoeverre het geoorloofd is karikaturen van Mohammed te tekenen. Een aantal gebeurtenissen die tot deze discussies hebben geleid zijn:
- 2 november 2004. Moord op Theo van Gogh.
- 30 september 2005. Publicatie van 12 cartoons over Mohammed in Jyllands-Posten (Denemarken).
- 7 en 8 februari 2007. Na een aanvankelijke veroordeling door een lagere rechtbank wordt Charlie Hebdo in hoger beroep door het Hooggerechtshof van Parijs vrijgesproken. Dit proces werd door drie islamitische organisaties aangespannen tegen Charlie Hebdo wegens de publicatie van de cartoons van Jyllands-Posten.
- 17 maart 2008. De film Fitna van Geert Wilders, gepubliceerd op internet.
- 3 november 2011. Publicatie van een speciaal nummer van het satirische weekblad Charlie Hebdo onder de titel “Charia Hebdo”. Zogenaamd met Mohammed als gastredacteur.
- 7 januari 2015. Aanslag op Charlie Hebdo. Twaalf doden. Opgeëist door Al Quada.
- 11jan2015. Grote betoging in Parijs onder de naam “Mars van de Republiek”. Naar schatting 2 miljoen mensen op de been.
In Europa is het tekenen van spotprenten een traditie die meteen na de uitvinding van de boekdrukkunst een hoge vlucht nam (denk aan de spotprenten tijdens de godsdienststrijd). Soms zijn dergelijke prenten goedmoedig, soms boosaardig. Binnen de islamwereld kon, tengevolge van het binnen veel islamitische stromingen geldende verbod op het afbeelden van menselijke figuren, een dergelijke traditie moeilijk ontstaan. Daarom kan een huidige karikatuur van Mohammed voor sommige islamieten dubbel kwetsend overkomen: als een provocerend overtreden van het verbod op het afbeelden van menselijke figuren én als het beledigen van hun profeet.
In hoeverre zijn dergelijke karikaturen toelaatbaar? Naar Nederlands recht gaat het om het tegen elkaar afwegen van het recht van vrijheid van meningsuiting (Artikel 7 van de Grondwet), het recht om niet beledigd te worden (Artikel 137c Wetboek van Strafrecht) en de godsdienstvrijheid (Artikel 6 van de Grondwet). Maar we moeten onderscheid maken tussen wat juridisch toelaatbaar is en wat moreel en psychologisch wenselijk of toelaatbaar is. Waarom tekenen mensen karikaturen? Omdat ze graag tekenen? Omdat ze een boodschap willen overbrengen? Omdat ze graag de aandacht trekken? Omdat ze graag kwetsen? De eerste twee motieven zijn legitiem, de laatste twee dubieus. Waarom zouden wij islamitische medemensen willen kwetsen in hun diepste gevoelens? Willen wij wraak nemen ergens voor? Bijvoorbeeld voor de aanslag van Al Quada in New York op 9/11?
Een van de belangrijkste, en tot op zekere hoogte legitieme, motivaties voor het tekenen van Mohammed-karikaturen is waarschijnlijk het overbrengen van de boodschap dat in het wersten vrijheid van meningsuiting heerst, ook al is die kwetsend. Maar het is een moeilijke afweging of deze boodschap op zichzelf belangrijk genoeg is om daarvoor islamieten te kwetsen.
Of we dat nu terecht vinden of niet: karikaturen van Mohammed werken op veel islamieten als een rode lap op een stier. Daardoor worden ze schakels in ketens van vergeldingsdaden. Wie naar vrede streeft zal moeten trachten dergelijke ketens te verbreken en vaak zal dat alleen kunnen door de vijand een heel eind tegemoet te komen (uiteraard zonder de eigen principes te verloochenen). Helaas bestaat er op dit gebied in het westen weinig psychologische wijsheid. Enerzijds is er de overal aanwezige stoer klinkende, agressieve NAVO-taal, anderzijds zijn er velen die vrede hopen te bereiken door de islam de andere wang toe te keren. Maar we moeten verstandig zijn. Als we onszelf op deze wijze kwetsbaar maken is er alle kans dat onze goede bedoelingen hier niet door de islam zullen worden begrepen en op rampzalig wijze zullen worden beantwoord. Maar we kunnen er in ieder geval van afzien zelf te provoceren. Dat provoceren is nergens voor nodig.
De verdedigers van de Mohammed-karikaturen beroepen zich op de vrijheid van meningsuiting. Die vrijheid is inderdaad een groot goed. Maar laten we eens kijken naar de grote demonstratie op 11 januari 2015 in Parijs. Daar liepen mee: de Franse president Francois Hollande, de Duitse bondskanselier Angela Merkel, de Britse premier David Cameron, de Nederlandse premier Mark Rutte, de Belgische premier Charles Michel, de Israëlische premier Benjamin Netanyahu en de Palestijnse president Mahmoud Abbas. Hun meningen waren onderling totaal verdeeld, maar ze kwamen hoofdzakelijk omdat ze niet weg durfden blijven. Hollande, Merkel, Cameron, Michel en Rutte riepen “Je suis Charlie”, maar zélf sloten ze zich aan bij de al tientallen jaren durende boycot van politici die waarschuwden voor de gevaren van de islam. Ze liepen als hersenloze automaten mee in de massabetoging, ten prooi aan verwarring en intellectueel niet in staat de Europese cultuur tegen de islam te verdedigen. Een dergelijk spektakel leidt af van de echte problematiek en draagt niet bij aan echte vrijheid van meningsuiting.